
Jurisprudentie
BG8450
Datum uitspraak2008-11-27
Datum gepubliceerd2008-12-30
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers08/ 2105 WAO
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-12-30
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers08/ 2105 WAO
Statusgepubliceerd
Indicatie
Voortzetting WAO-uitkering. De vaststelling van de eerste arbeidsongeschiktheidsdag en de vaststelling van de hoogte van het dagloon maken geen onderdeel uit van het primaire besluit. De bezwaren hiertegen hadden bij het bestreden besluit niet-ontvankelijk verklaard moeten worden.
Uitspraak
08/ 2105 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 26 maart 2008, nr. 07/450 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 27 november 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. R. Vleugel, advocaat te Utrecht, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 september 2008. Appellante is verschenen bij haar gemachtigde mr. Vleugel, voornoemd. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.S. van ’t Oor, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad stelt voorop dat het in dit geding aan de orde zijnde geschil wordt beoordeeld aan de hand van de regelgeving, zoals die luidde ten tijde hier van belang.
1.1. Blijkens de gedingstukken is aan appellante bij besluit van 19 februari 1997 per
24 februari 1997 een uitkering ingevolge de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW) en ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Hierbij was het dagloon ingevolge de WAO bepaald op f 57,55. Tegen deze beschikking heeft appellante geen rechtsmiddelen aangewend.
1.2. Bij primair besluit van 5 juli 2006 is aan appellante medegedeeld dat haar WAO-uitkering ongewijzigd wordt voortgezet naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100% en dat haar uitkering derhalve € 21,58 (exclusief Toeslag) bruto per uitkeringsdag blijft.
1.3. Bij besluit op bezwaar van 28 november 2006 (hierna: het bestreden besluit) heeft het Uwv de bezwaren van appellante tegen het besluit van 5 juli 2006 ongegrond verklaard, van oordeel zijnde dat zij op grond van het oordeel van de bezwaarverzekeringsarts van 22 november 2006 geen aanleiding zien de eerste ziektedag te wijzigen en dat daardoor evenmin het dagloon WAO zal wijzigen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellante deze uitspraak gemotiveerd bestreden.
4. De Raad overweegt het volgende.
4.1. De Raad stelt vast dat het primaire besluit van 5 juli 2006 slechts betrekking heeft op de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante en niet ziet op de aan de uitkering ten grondslag liggende eerste arbeidsongeschiktheidsdag, noch op het aan de uitkering ten grondslag gelegde dagloon. Dit brengt mee dat zowel de vaststelling van de eerste arbeidsongeschiktheidsdag als de vaststelling van de hoogte van het dagloon geen onderdeel uitmaken van het primaire besluit en dat de bezwaren hiertegen bij het bestreden besluit niet-ontvankelijk verklaard hadden moeten worden.
4.2. Weliswaar wordt in het primaire besluit van 5 juli 2006 een bruto bedrag per uitkeringsdag vermeld, doch deze mededeling dient klaarblijkelijk slechts ter informatie van appellante en is niet op enig rechtsgevolg gericht.
4.3. De Raad is dan ook van oordeel dat de rechtbank het bestreden besluit, voor zover dit de eerste ziektedag en het dagloon WAO betreft, ten onrechte als voor bezwaar vatbare onderdelen van de beslissing heeft aangemerkt.
4.4. Het vorenstaande leidt ertoe dat de aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd.
4.5. Overigens merkt de Raad nog op dat hij ervan uitgaat dat het bezwaar van appellante tegen het primaire besluit van 5 juli 2006 door het Uwv wordt opgevat als een verzoek om terug te komen van het besluit van 19 februari 1997.
4.6. De Raad ziet aanleiding om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante in beroep en hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 644,-- in beroep en op € 644,-- in hoger beroep, voor verleende rechtsbijstand.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep gegrond;
Vernietigt het bestreden besluit;
Verklaart de bezwaren tegen het besluit van 5 juli 2006 niet-ontvankelijk;
Veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 1.288,--, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen;
Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellante het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 145,-- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door R.C. Schoemaker als voorzitter en B.J. van der Net en
N.J. van Vulpen-Grootjans als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van
R.B.E. van Nimwegen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 27 november 2008.
(get.) R.C. Schoemaker.
(get.) R.B.E. van Nimwegen.
OA